van wie en uit welk boek is onderstaande tekst?
"Ik weende in de bitterste verbrijzeling van mijn hart.
En zie, daar hoorde ik een stem uit de naburige woning,
alsof een jongen of een meisje op zingende toon
dikwijls herhaalde 'Neem, lees; neem, lees'.
Terstond nam mijn gelaat een andere uitdrukking aan
en na de aandrang van mijn tranen onderdrukt te hebben,
stond ik op, omdat ik het niet anders kon verklaren,
dan dat mij van Godswege bevolen werd het boek te openen
en het eerste stuk dat ik zou vinden te lezen"